Bello Gallico: Mud Edition

‘Nooit meer!’, riep ik na de vorige keer. Ik heb het nog even nagelezen. De letterlijke tekst was: ‘Na de 120 km wist ik het zeker, dit was eens maar nooit weer. En toen ik het eenmaal gehaald had vinkte ik het af in mijn hoofd, net als die ene marathon onder de vier uur. Dit hoefde ik niet meer te doen, wilde ik niet meer doen en ging ik ook niet meer doen. Been there, done that. 162 km is gewoon niet leuk meer.’

Maar ja, ik roep wel vaker wat. En net als al die andere hardlopers ben ik net een goudvis. Of Dory uit Finding Nemo als je dat leuker vindt. Na een paar uur ben ik alle ellende, pijn, vermoeidheid en ontbering van 34 uur trailen alweer vergeten, laat staan twee maanden later als ik mij opnieuw inschrijf voor de 162 km van de Bello Gallico. Dat ik vervolgens een jaar getekend door iets dat ze de overgang noemen in zou gaan wist ik toen ook nog niet.

De afgelopen week was weer een heerlijke psychologische voorbereiding. Frank noemt het heel treffend het tandartssyndroom. Een week voor dat je naar je afspraak gaat krijg je last van je kiezen, doet je kaak zeer of gaat je tandvlees ontsteken. In dit geval is het een pijntje in je knie, vastzittende nekspieren, last van je bilspier, een kloofje tussen je tenen en het gevoel dat je op het punt staat om ziek te worden, net als al die collega’s die afgelopen week ziek uitgevallen zijn en je waarschijnlijk aangestoken hebben.

Genoeg redenen om je af te vragen of het wel wat gaat worden. Ik zeg bewust niet ‘of het verstandig is’, want dat is het per definitie niet. Op de vrijdag nog lekker lopen stressen omdat alles nog ingepakt moest worden, er nog gewerkt moest worden, er een aantal essentiële items niet gevonden zijn, waarschijnlijk met de verbouwing zoekgeraakt, en het toch stiekem weer druk was rond Antwerpen en Brussel. Und jetz staan we dan toch weer aan de start vandaag. Of eigenlijk is het inmiddels al zaterdag.

Het meeste pijn doet toch elke keer weer die wekker die zo godallejezus vroeg in de ochtend gaat. Of eigenlijk moet ik zeggen midden in de nacht, want 2:15 is nog lang geen ochtend. Douchen, aankleden, spullen pakken en mijn pak Cruesli niet vergeten. Het is weer een ware volksverhuizing als we met vijf tassen en twee trailvesten naar beneden lopen. De planning is om 3:30 bij de start te zijn. Daar aangekomen is het zoeken naar een parkeerplekje en we creëren er zelf maar een want alles staat vol. Dat Frank denkt dat we ons in een beetje drassig stukje gras vastgereden hebben negeer ik maar even voor nu, dat zien we wel weer als we terug zijn.

In de starthal is het druk. Iedereen is nog enigszins zenuwachtig de laatste dingetjes aan het regelen voor de start. Wij gooien onze dropbags af en ik ga nog even naar de WC en dan is het al snel tijd om naar de echte start te lopen die aan de overkant van de weg is, gelijk het bos in. Kusje en we gaan op weg. Ik loop lekker op mijzelf maar de eerste paar kilometer is het toch met de kudde mee. Het is een prachtig gezicht om alle lichtjes te zien die over de vlonders langs het meertje lopen en ik maak er dan ook een foto van. Mijn eerste maar zeker niet de laatste sinds ik op start van mijn klokje gedrukt heb.

Het is niet koud en ik doe mijn muts en buff uit. Handschoenen had ik sowieso al niet aangetrokken en zelfs mijn jasje had eigenlijk niet gehoeven dus die gaat later ook uit. Ik hobbel lekker in de achterhoede en ben zeker niet de laatste. Nog niet in elk geval want ik word toch regelmatig ingehaald. Ik heb nog geen muziek op, ik wil eerst een beetje in mijn flow komen en zeker ook de eerste verzorgingspost gehad hebben want dan heb ik pas ėcht het gevoel dat ik op weg ben. Sowieso is het eerste doel de 43 km. 100 mijl zijn vier marathons, dus zo heb ik ze ook ingedeeld. Na de start op de vlonders en in het bos klimmen we omhoog via een klinkerpad richting de manege. Ik doe dat wandelend want ik moet nog 161 km en ik ga geen energie verspillen. Er staat een man die roept dat het pas de eerste kilometer is en we moeten rennen. Ja dag. Wat ik net zeg, geen energie verspillen.

Ik volg de rode lampjes en de pijlen. Een voordeel van de Bello is dat hij erg goed uitgepijld staat en zeker in het donker met je lamp lichten ze goed op. Trailen in het donker is een kwestie van goed opletten waar je loopt, de pijlen in de gaten houden en voor de rest concentratie op jezelf. Van de week vroeg iemand aan me ‘als je nou zo lang onderweg bent, waar denk je dan aan?’. Tja, aan van alles en nog wat, maar vooral ook aan al die kleine dingen die me irriteren tijdens het lopen. Een bultje in mijn vest, een wiebelend elastiekje, een drukplekje in mijn schoen, het hoofdlampje dat nooit lekker zit en iets afwijkt naar rechts. Aan sommige dingen kan je dan wat doen, aan andere niet en zal je moeten accepteren. 

Dan komen er twee kwebbelende Duitse dames achter me lopen. Als je het nu over irritant hebt. Ik ben niet snel genoeg om van ze weg te lopen maar ook niet langzaam genoeg om achter te blijven zodat ze me voorbij gaan. Het is kilometers haasje over en ik kan alleen maar denken: ‘Mens, spaar je energie en hou toch je muil, je moet nog 160 km!’. Het was zo lekker rustig. Hopelijk raak ik ze nog ergens kwijt. Voorlopig lopen ze met me mee tot aan de 19 km, waar VP1 staat. Zo, die hebben we gehaald.

Als ik daar aankom gaan René en Simone net weg. Frank is even daarvoor al vertrokken. Ik moet eigenlijk best wel nodig naar de wc voor een grote boodschap, dus eenmaal binnen is dat het eerste waar ik naar toe ga. De boel is door het lopen echter zo gespannen dat het niet lukt dus dan toch maar eerst wat eten en drinken bijvullen. Ze hebben naast alle bakken met snoep en chips ook broodjes ham en kaas. Ik heb niet echt trek maar het succes van dit soort loopjes wordt mede bepaald door hoeveel energie je hebt. Blijven eten dus en met enige tegenzin pak ik een broodje kaas. Als die op is waag ik nog een poging op de wc en nu lukt het wel. Gelukkig, het lucht toch op. Nu kan ik weer door.

Ik ga weer op pad, mijn Duitse vriendinnen zitten nog bij de VP. Helaas niet voor lang want voor ik het in de gaten heb zitten ze alweer achter me. Gelukkig gaan ze me dit keer wel voorbij en zie ik ze niet meer terug. Wel gek hoe dat überhaupt werkt. Zo zie je lampjes in de nabijheid voor je, en zo zijn ze verdwenen en zie je ze nergens meer terug. Ik heb inmiddels mijn muziek aangezet en met een ‘Lekker Lopen’ playlist werk ik de kilometers af op naar VP2 en die eerste marathon. Dit eerste stuk is relatief makkelijk. Ik ben al wel wat modder tegengekomen maar heb ėcht natte voeten nog weten te ontwijken. Bovendien is het enigszins vlak. Ik denk weer terug aan een loopje drie jaar geleden met Olav dat we het over de Bello hadden. Hij noemde de Bello ‘een beetje vals plat’. Toen we hem daadwerkelijk liepen vond ik het alles behalve plat maar inmiddels een paar jaar verder zou ik het ook vals plat noemen. Dit stuk dan.

Ik zie tijdens het lopen heel veel stukken die ik herken van vorig jaar toen ik hier in daglicht het laatste stuk terug liep. Het bos waar de Meerdaltrail was, waar ook nu weer de bordjes al klaar voor hangen, dat steile klimmetje, het oversteekje in het dorp, allerlei herinneringen komen weer boven. Als alles goed gaat loop ik hier straks ook weer, maar dan de andere kant op. Door het bos, over de landwegen en af en toe door dorpjes die al veelvuldig in kerstsfeer gehuld zijn. Ik kijk uit naar de zonsopkomst. Van alle momenten tijdens langere trails is dat mijn favoriet. Je loopt in het donker, dan krijg je de darkest hour waar het altijd net even iets kouder is, en dan beginnen de vogeltjes te fluiten, er kraait een haan en dan héél voorzichtig begin je een sprankje licht te zien.

Vandaag laat hij op zich wachten. Ik loop nu met wat andere lopers voor en achter me over wat akkers. Ik word verblind door een grote traktor die vier grote lampen van elk 1000 watt midden in mijn gezicht schijnt. Ik loop snel door om er voorbij te zijn, en als ik zo ver ben draai ik me om naar de horizon om de eerste stralen van de ochtendgloren op te vangen. Het is een beetje bewolkt maar toch is er één moment waarop er een zonnestraal door het wolkendek breekt en ik maak een foto. Tijd om mijn lampje uit te doen en op te bergen. Nu kan ik wat makkelijk opschieten en een beetje om me heen kijken. En vooral ook de modderige wegen zien waar we overheen lopen. Of liever gezegd, die ik continue aan het ontwijken ben. Ik ben blaargevoelig en natte voeten helpen absoluut niet.

Iets meer dan 6 uur na vertrek kom ik aan op VP2, waar ik van Guido mijn dropbag krijg. Maar niet nadat hij een foto van mij met de opblaaspinguin en opblaaskerstbal gemaakt heeft. ‘It’s beginning to look a lot like Christmas’. Frank is nog binnen en loopt met Cees. René en Simone zijn net weg. Ze hebben hier wraps, maar dat is het enige ‘hartige eten’ wat ik niet zo lekker vind. Ketura is ook vrijwilligster en heeft soep voor me. Beter en ik mag zelfs een tweede bakje. Ondertussen werk ik mijn ritueel af. Klokje en telefoon op de lader, drinken bijvullen en iets eten. Omdat ik hier een dropbag heb kijk ik of er nog iets in zit dat ik mee wil nemen, maar meer dan wat extra eten heb ik nog niet nodig. Het gaat eigenlijk best wel goed, ik heb weinig last van mijn lijf op wat gebruikelijke pijntjes na en ik loop ook wel lekker. So far so good dus.

Frank en Cees gaan weer op pad en ik eet nog even mijn soep alvorens ik een kwartiertje daarna ook weer op pad ga. One marathon down, three to go! Ik loop door het dorp en kom het huis tegen waar ze een kerstmannetje met een rare bril op de brievenbus gemaakt hebben. Ik herken hem van vorig jaar omdat ik hier toen een foto gemaakt heb en natuurlijk maak ik weer een foto. Vlak daarna kom ik bij het deel waar de bevers zitten en naast mij komt een andere loper staan. Samen staan we naar het pad te kijken. Links een weiland met prikkeldraad, rechts bomen en in het midden een modderpad dat volledig onder water staat. We zuchten en realiseren ons dat er geen ontkomen aan is. We moeten er doorheen en we krijgen natte voeten.

Ik laat de man voorgaan. Hij heeft stokken bij zich en langere benen, dus hij zal sneller zijn. Voorzichtig maar vastberaden stap ik in de bagger. Het is koud en ik hoor het slurpende geluid van de modder die net zo vastberaden probeert om mijn schoen vast te houden als ik mijn been er uit trek om de volgende stap te zetten. Bah! Uit de grond van mijn hart, maar het hoort er bij. Voorzichtig zoek ik mijn weg om niet uit te glijden, mijn schoenen te behouden en niet in een gat te stappen. En dan te bedenken dat er mensen zijn die dit echt leuk vinden. Ik kan me er niks bij voorstellen. Het ergste is, straks moet ik hier nog een keer door en dan is het ook nog eens donker. Het voordeel is dat ik dan wel al op driekwart ben.

Met natte vieze modderige soppige schoenen ren ik verder. Hopelijk drogen ze een klein beetje op. Dat doen ze ook maar het is zinloos. 4 kilometer verder kom ik bij het moeras, oftewel het groen bij het meer van Pecrot. Was het vorig jaar een prachtig bevroren landschap, is het nu ook hier een enorme modderpoel die maar één doel heeft. Jou op je Rotterdamse muil laten pleuren. Maar ik laat me niet zo maar vloeren en heel voorzichtig test ik mijn balans tot het uiterste om er zonder kleerscheuren doorheen te komen. Nou vooruit, op een klein haaltje van een doornstruik aan mijn wijsvinger na dan. Ook hier geldt, straks in het donker op de terugweg moet ik er weer langs. 

Mijn snelheid is nu van gemiddeld 7 km per uur gezakt naar 6 km per uur, maar dat was te verwachten. Ik moet over het hele stuk gemiddeld 4,5 km per uur lopen maar ik weet hoeveel verval ik nog ga krijgen dus het voelt wel lekker om wat marge te hebben. Ik duik het bos in waar ik vaak moet bukken om onder een boomstam door te lopen, of juist over een boomstam heen moet klimmen. Ik maak een foto en een paar hardlopers die niet meedoen aan de Bello maar gewoon hun dagelijkse rondje aan het lopen zijn moeten lachen als ze het zien. Ik heb er dan officieel een ultra op zitten. 

Vanaf nu is het sowieso veel klimmen en dalen. Gevoelsmatig meer dalen dan klimmen en alhoewel dat nu wel lekker is denk ik bij iedere lange heuvel naar beneden alleen maar ‘shit, straks moet ik deze heuvel omhoog lopen’. Onderweg kom ik veel paarden en ezels tegen. Een man die net zijn ezeltjes gaat voeren vraagt wat we aan het doen zijn. Ik leg het uit en hij stelt me honderd vragen die ik geduldig beantwoord. Daarna ga ik gauw weer verder op weg naar de 60 km.

Net als vorig jaar kom ik de eerste loper die alweer op de terugweg is tegen nog voor dat ik bij VP3 ben. Ach ja, verschil moet er zijn. Het leuke van trailrunners is dat iedereen evenveel respect voor elkaar heeft en ze groeten me allemaal en wensen me succes. Alhoewel ik niet snel ben, ben ik er achter dat ik ook zeker niet de laatste ben, en ik begin voorzichtig aan zelfs wat mensen in te halen. Hoe sneu ook, ik schat bij sommigen in dat die het niet gaan redden. Meestal krijg ik gelijk. Nog een steile heuvel voordat ik bij VP3, ‘vanaf hier is het nog maar 100 km’, kom. Ook nu zijn Frank en Cees er nog, Simone en René zijn alweer weg. Ik krijg een broodje knakworst en doe mijn ding. Ook check ik even de Whatsapp berichten van de vriendengroep die onze stipjes aan het volgen zijn. Frank en Cees gaan weer op pad, en volg ik ongeveer een kwartier daarna. 

Ik merk al goed dat we diep in de middag zitten. Ook het leuke als je de hele dag op pad bent. Je merkt het verloop van de dag en ik voel me dicht bij de natuur. Zo moeten mensen vroeger geleefd hebben. Ik begin zo langzamerhand de 80 km te bereiken en daarmee het beginpunt en het eindpunt. Of het begin van het einde om het zo maar te noemen. Eerst krijg ik nog heerlijk het prikkeldraadpaadje. Hij loopt naar beneden en het is nóg modderiger dan twee jaar geleden. In het midden dit keer ook nog eens een geultje dat vol met stromend water staat, God mag weten waar het vandaan komt. Voetje voor voetje met voorzichtig steun zoekend bij het prikkeldraad werk ik de ongeveer 300 meter af. Hij is in elk geval goed voor opnieuw natte voeten. Een paar lopers spelen vals en duiken onder het prikkeldraad door om via het weiland te lopen. Ze kijken me verontschuldigend aan en mompelen iets van ‘het is wel veel modder’, waarop ik steevast antwoord ‘Ja, dat hoort er bij!’

3 km voor het einde van de eerste ronde kom ik Mike en Diane tegen die op de terugweg zijn. Eerder heb ik Ruud al gezien en na een foto en succes wensen kom ik snel daarna Olav en Leonie tegen die ik al van ver herken. Ook nu een foto en de woorden van Olav die ik het liefste hoor, not. ‘Je krijgt zo weer een heel erg modderig stuk!’. Fijn, daar had ik zin in. Maar ja, ik troost me met het feit dat vlak daarna ronde 1 er op zit. Bovendien prijst Olav de pasta aan. Mooi, ik heb honger. Olav heeft niets gelogen, het is inderdaad een heel erg modderig stuk. Bovendien begint het nu echt donker te worden. Had ik nog de illusie dat ik mijn lampje nog niet nodig zou hebben, het modderstuk duurt lang en in het bos is het toch te donker dus ik vis hem uit mijn zak en doe hem toch maar aan. Ik volg de pijlen en moet naar rechts door het bos voordat ik mag oversteken. Achter mij loopt een vrouw die rechtdoor gelijk de weg op duikt. Ik zeg niks maar denk er het mijne van.

Dan ben ik eindelijk weer terug bij het begin. Terug bij af zouden sommigen zeggen. Ik zoek Frank en Cees op en scoor een bord pasta terwijl ik me omkleed. Mijn vieze voeten worden gretig door Alma op de foto gezet voor het nageslacht. Daarna schone droge schoenen, zolang het duurt, en vooral even droge sokken, maar ook een droge broek en mijn dikke thermoshirt met een droog shirt. Het is zoals gezegd niet koud maar ik ga nu de tweede nacht in en je raakt vermoeid dus ik neem geen risico. Mijn dunne jasje laat ik achter en ik trek mijn regenjasje aan. Zo heb ik laagjes die ik eventueel naar behoefte aan of uit kan trekken. Ook de muts gaat weer op, de handschoenen blijven in het vest. Alhoewel ik al wel wat blaren aan het voorbereiden ben kan ik er nog niks aan doen. Dus een beetje eten aanvullen, stokken in de aanslag en ik ben er weer helemaal klaar voor.

Frank wilde vanaf hier samen gaan lopen maar aangezien hij met Cees loopt en onze ritmes toch anders zijn heb ik gezegd dat hij maar gewoon zijn eigen plan moet trekken. Ze gaan ongeveer 20 minuten eerder weg. Ik heb voldoende marge en gun mezelf wat meer rusttijd voordat ik aan ronde twee begin. ‘Hoe motiveer je jezelf op zo’n moment om gewoon hetzelfde rondje nog een keer te doen?’, wordt er ook wel eens gevraagd. Voor mij is het een kwestie van niet over nadenken en gewoon gaan. Bovendien is het voldoende motivatie om te bedenken dat alles wat ik nu loop, ik niet meer hoef te lopen.

Met nieuwe energie na droge kleding en eten ga ik weer op pad. Als ik het bos door ben verwacht ik de grote modderpoel maar die komt niet. Even denk ik dat ik iets gemist heb maar dan weet ik weer dat het pas over 3 km is. Mijn hersenen beginnen blijkbaar nu toch een beetje last te krijgen van slaapgebrek en vermoeidheid. Ik had me geen zorgen hoeven maken, de grote modderpoel ligt rustig op me te wachten. Ik heb echter dit keer versterking meegebracht en dankzij mijn stokken lukt het me om er weliswaar met vieze schoenen maar wel droge sokken doorheen te komen. Het moment van opnieuw natte voeten daarmee nog even uitstellend.

Als ik een kleine 10 kilometer onderweg ben bedenk ik me dat ik de reservebatterij van mijn lamp niet meegenomen heb, dat ik hem weliswaar een paar weken geleden opgeladen heb, geloof ik, maar hem vanochtend ook al heb gebruikt en me afvraag of hij dat nog een uurtje of twaalf vol gaat houden. Tenslotte is het pas acht uur en komt de zon ook pas morgenochtend rond acht uur op. Nou ja, ik kan er nu toch niks aan doen en ik heb nog wel een reservelamp in mijn dropbag op de nu 120 km. Voor de zekerheid zet ik hem op halve sterkte.

Nog geen tien minuten later voltrekt het noodlot zich. Zonder enige vorm van waarschuwing gaat mijn lamp uit en sta ik in het donker. Ik sta op het punt om een soort wandelpaadje op te gaan. Wat nu? Kan ik in het donker lopen tot de volgende verzorgingspost en hopen dat ik daar een lamp kan lenen van iemand? Ik zou ik niet zijn als ik het niet in elk geval zou proberen. Gelukkig kan ik redelijk goed zien in het donker en als ik voorzichtig loop lukt het wel. De pijlen volgen is een andere uitdaging maar ik heb mijn GPS bij me en dan volg ik die wel. Bovendien geeft het schermpje licht dus daar heb ik misschien ook wel wat aan.

Ik volg het wandelpad en kom daarna weer op asfalt als ik me bedenk dat Frank een handlampje bij zich heeft als het goed is. Als ik hem bel kan ik hem vragen om deze achter te laten bij de VP. Dan hoef ik maar een kleine 10 km in het donker te lopen. Ik bel hem en krijg hem aan de lijn. Dat is een duidelijk voorbeeld van onze band, want hij had een voorgevoel en had daarom express het geluid van zijn telefoon aangezet, wat hij anders nooit doet, onder het motto ‘als Sas belt als er iets aan de hand is hoor ik haar niet en dat zit me niet lekker’. Ik leg mijn probleem uit en ook al heeft hij inderdaad dat lampje in zijn vest zitten, hij is vastbesloten en komt me halen om samen verder te gaan. Ik zit niet zo heel ver achter ze, ze waren een stuk fout gelopen, dus dat is zo gebeurd. Cees loopt door.

Ongeveer een kilometer verder treffen we elkaar. Ik krijg zijn handlampje maar gek genoeg doet die het ook niet. Batterij leeg? Zou niet moeten want hij is van de week nog opgeladen. Nou ja. Dan maar samen in zijn licht verder lopen. Dat blijkt toch een stuk beter, helemaal als we daarna bij het prikkeldraad weiland stukje komen. Weliswaar omhoog makkelijker te lopen dan naar beneden maar eerlijk gezegd zonder licht niet te doen. Dan komen we in een dorp met een wegoversteek waar een paar vrijwilligers staan. Ze vallen gelijk over het feit dat ik geen lamp heb, controleren mijn rode ruglampje die ik gelukkig wel heb, en ook al leg ik uit wat er gebeurd is krijg ik de opmerking dat ze me er eigenlijk uit moeten halen. ‘Snel doorlopen’, sist Frank naar me, wat ik dan ook doe. 

Daarna vraagt Frank of ik mijn powerbank bij me heb zodat we het lampje op kunnen laden. Verder filosoferend bedenken we dat ik ook mijn eigen lamp een beetje op kan laden maar ik heb niet het juiste kabeltje bij me. Het blijkt dat Frank dat wel heeft en kunnen we het zo oplossen straks. Dan krijgt Frank een nog briljantere ingeving. Wat als ik mijn lamp op mijn hoofd doe, de kabel aan de powerbank hang en de powerbank boven in mijn vest leg? Dat werkt en ik heb weer licht. Die Frank, stuk McGyver dat hij er is! Maar alle gekkigheid op een stokje had ik zonder hem waarschijnlijk uit moeten stappen. 

Zo komen we bij VP5, a.k.a. VP3, waar we wederom broodjes knakworst krijgen. Cees zit er ook. We blijven niet te lang want we krijgen nu weer de nodige heuvels, je weet wel, die van de ‘straks moeten we hier omhoog’, en aan het eind voor VP6 het natte stuk. Cees geeft de indruk samen te willen lopen maar ik kom wat langzaam op gang, met name omdat ik de steile helling nu af moet, en gaat hij er toch soort van vandoor. Ach, die komen we wel weer tegen. We werken ons kilometer voor kilometer verder en dan komt er bij Frank een beetje de klad in. Hij heeft weer veel pijn in zijn knieën en hij is behoorlijk leeg. Als we op een lang stuk asfalt lopen krijg ik een déjà vu als ik hem hoor zeggen: ‘Je gaat me weer haten, maar ik ga er weer uit op de 125 km.’ Nee! Echt niet! Het ging zo goed. Ik denk dat hij gewoon moet eten maar hij krijgt het niet meer weg. Ik probeer hem een beetje op te peppen en we spreken af dat we eerst naar de VP gaan en dan verder kijken.

Dan komen we weer bij het meer van Pecrot, wat ik het moeras noem. Voorzichtig zoeken we onze weg. Frank loopt iets voor, achter ons een wandelaarster. Dan hoor ik gevloek en weet dat Frank gevallen is. Shit, dit gaat niet helpen om hem over te halen om toch door te lopen straks. Hij krabbelt weer op en we lopen door als ik even later weer een schreeuw hoor. In een gat gestapt en in de drek en water gevallen weet ik dat het gedaan is. Opnieuw krabbelt hij op maar als er nog iets van energie in zat is dat nu weg. We shuffelen langzaam verder om uiteindelijk bij het bevergebied te komen. Hopelijk de laatste keer echte natte voeten. Als we er voorbij zijn moeten we bijna bij de VP zijn en komen de eerste snelle mannen van de 80 km voorbij. De VP is toch nog iets verder dan ik dacht en we moeten nog een rondje door het dorp voordat we naar binnen mogen.

Daar worden we weer geweldig opgevangen door de vrijwilligers. Ik krijg soep en wissel sokken, zooltjes en kleding. Frank zit bleekjes onder twee dekens te rillen en krijgt het niet meer warm. Definitief einde oefening. Cees is er ook weer en vertrekt iets eerder dan ik. Ik gooi mijn vest vol met eten, drinken en electronica. Ik neem geen risico meer. Ik kus Frank gedag en hoop dat hij snel mee kan rijden zodat hij lekker naar het hotel kan, douchen en wat slapen. Het is vier uur, een uur en een kwartier eerder dan vorig jaar. Dan heb ik wat extra marge voor de laatste 43 km. 12 uur is 4 km per uur met wat verval en met een klein beetje over.

Ik heb het ergste stuk gehad in termen van route, maar moet nu wel het langste stuk naar de laatste VP 23 km verder. Bovendien ben ik moe, heb het ook koud en zijn de blaren klaar met hun voorbereidingen en volledig volgroeid. Maar ja, ik ben hier niet gekomen om op mijn reet te zitten maar om te lopen. Dus? Lopen kreng! Lopen tot het einde in zicht is of dat ik dood neerval. Figuurlijk dan. Dit stuk van de route kenmerkt zich door de lange stukken landweg langs de weilanden en door de akkers. Ook nu is er modder maar deze is te ontwijken ook al lijkt het alsof er meer modder ligt dan op de heenweg. De lopers van de 80 km komen nu veelvuldig voorbij en een stel zie ik zelfs verkeerd lopen. Ik roep ze maar ze negeren me en ik zie ze verderop weer terug op het parcours komen. Net zo veel kilometers maar makkelijkere ondergrond. Nou ja, moeten ze zelf weten.

De vermoeidheid begint toe te slaan en de stukjes rennen versus wandelen wisselen zich vaker af. Bovendien beginnen de pijntjes in mijn lijf te vechten voor een plaats bovenaan de ranglijst van pijntjes die het meeste pijn doen. Is het de eeuwige blaar op mijn kleine linkerteen, zijn het mijn nagels aan mijn rechtervoet waar ik er zeker weer een paar van kwijt ga raken, is het dat ene spiertje links in het midden van mijn rug of de linker kuitspier? Of toch mijn schouders waar mijn vest steeds zwaarder op gaan drukken? Ze bereiken een compromis en wisselen elkaar gewoon af. Eten lukt ook niet echt meer maar gelukkig heb ik een pakje dextro in mijn zak zitten. Energie is energie ongeacht in welke vorm.

Ik probeer te bedenken waar ik vorig jaar was toen het licht werd en hoe laat dat was maar mijn hersenen zitten vol met watten. De nacht lijkt veel langer te duren dan vorig jaar en rekenen geeft me elke keer een andere uitkomst. Het is al bijna acht uur en ik zie nog weinig ochtendgloren opdoemen. Als er dan eindelijk een sprankje licht aan de horizon gloort zie ik dat het helaas geen prachtige zonsopkomst wordt. De lucht zit potdicht en het is mistig. Daarom duurde het zo lang, maar uiteindelijk kan ik dan toch mijn lampje uitdoen en weer zonder lopen. 

In het licht gaat het toch wat makkelijker en ik gooi er wat housemuziek in om de laatste kilometers naar VP7 te overbruggen. Als ik nog ongeveer twee kilometer moet begint mijn linkerkuit de strijd op de ranglijst te winnen. Ik probeer hem een beetje te masseren en dat is het laatste wat ik had moeten doen want de kramp schiet er gelijk in. En dat doet pijn met hoofdletter P. Is dit mijn Waterloo? Is dit het einde? Ga ik zo stranden in het zicht van de finish? Rennen zit er niet meer in en licht hinkelend en strompelend loop ik nog twee kilometer naar de VP in de hoop dat het een beetje wegtrekt. 

Daar aangekomen zie ik vooral de bijna start van de Meerdaltrail en de ambulance die aan komt rijden. Preventief voor de race, niet voor mijn kuit. Bij de VP tref ik Cees weer en ook Fernando en Edwin zitten er. Ik krijg tosti’s en ik probeer mijn benen omhoog te leggen in de hoop dat het helpt met mijn kuit. Zelfs aanraken doet al enorm zeer dus nog meer masseren heeft geen zin. Een beetje rekken en strekken dan maar en ik vraag of ze iets van koelinggel of zo hebben. Alleen een crème die pijnstillend moet werken. Ik smeer het er maar op, baat het niet schaadt het niet. Het lijkt te helpen, althans het doet minder zeer als ik hem aanraak. Als ik later test qua lopen maakt het helaas niet veel uit. Ik kijk in de vriendengroepsapp en lees dat de auto vast staat in de modder en Frank nog helemaal niet naar het hotel geweest is. Wat erg, heeft hij helemaal niet kunnen douchen en slapen. Ik hoop tevens voor mezelf dat het opgelost is voor ik finish. Geluk bij een ongeluk gaat dat nog even duren.

Het is nog 19 km en ik heb ongeveer 6 uur de tijd. Iets sneller dan 3 km per uur. Voorzichtig wandelen gaat maar rennen kan ik vergeten. Goed, wat gaan we doen? Moet je dat nog vragen? De dood of de gladiolen. Ik zal mijn bijnaam als Terminator eer aan doen. Die kruipt ook gewoon met een half lichaam en een arm door, daar is een verkrampt kuitje niks bij. Ik denk maar niet aan het feit dat 19 km nog minstens vijf uur lopen is en ga gewoon op pad. Tenslotte begint de reis van een duizend mijl met een enkele stap. Gelukkig is de Bello maar honderd mijl.

Vorig jaar telde ik per 3 kilometer maar toen kon ik nog een beetje rennen. Wandelend gaat veel langzamer dus ik tel kilometers. Of eerder gezegd, honderden meters. Ik laat me te veel verleiden om om de haverklap op mijn klokje te kijken om te kijken hoe ver ik al ben. Ik leer hoe ontzettend langzaam dat gaat en hoe ver honderd meter is. Mijn oververmoeidheid maakt het er niet beter op omdat de wereld daardoor überhaupt de helft langzamer draait. Ik loop nu in het bos half te slaapwandelen en heb het koud. Daar waar eerder pijntjes streden op de ranglijst is het nu een driegevecht tussen pijn, vermoeidheid en kou. Maar ik loop in Terminatormodus dus blijf ik gewoon doorlopen. Als ik stop stort ik in en daar is maar één oplossing voor, niet stoppen.

De Meerdaltrail is van start en ik kom de lopers in tegengestelde richting tegen. Als ik een heuvel af moet komen zij deze op rennen en ondanks alles probeer ik hoffelijk te zijn door opzij te stappen en ze voorbij te laten. Ik hoor ze kreunen en steunen terwijl ze omhoog rennen en ik kan niet laten om te denken: ‘Stel je niet aan! Ik heb er al 150 km op zitten.’ Maar iedereen loopt zijn eigen race en je kan nooit oordelen over de beleving van een ander. Een stukje verder loop ik weer van het parcours af en ben ik ze kwijt. Ik hoef dan alleen nog een paar, dertien in totaal, mountainbikers voorbij te laten en dan loop ik weer alleen. 

Omdat ik zo moe ben en zo langzaam loop twijfel ik steeds vaker of ik wel goed loop en check regelmatig de GPS ter bevestiging. Gelukkig maar want inderdaad blijkt dat ik verkeerd gelopen ben. Als ik doorloop kom ik weer op de route maar dan snij ik wel een stuk af. No way Jose dat ik dat doe. No shortcuts en dus draai ik om en loop terug om op de juiste manier op de route te lopen. Het zonnetje is gaan schijnen en ik vind het heerlijk als ik er in mag lopen. Lekker warm maar net zo jammer als ik weer de schaduw in duik en het gelijk ook weer koud heb. De pijn in mijn kuit is verdrongen naar de achtergrond door de pijn in mijn schouders. Mijn vest weegt honderd kilo lijkt het. Ik probeer mijn stokken er tussen te steken en met een soort kruisconstructie licht ik hem een klein beetje omhoog á la knapzak van Douwe Dabbert. Het helpt, tot ik mijn stokken weer nodig heb.

Ik blijf proberen te rekenen of ik nog steeds snel genoeg loop, hoeveel tijd ik nog heb en hoe ik zit ten opzichte van vorig jaar. Ik ben verbaasd dat ik gemiddeld nog steeds 4 km per uur loop, ik dacht dat de normale wandelsnelheid 3 km per uur was. Ik probeer heel af en toe te dribbelen als ik vals plat omlaag heb maar dat gaat zo langzaam dat ik wandelend net zo snel ben. Ik heb de muziek uitgezet want dat is inmiddels te veel prikkels en mijn voorraad dextro slinkt gestaag. Als ik eindelijk op nog 5 km zit ga ik écht aftellen. 

Nog 4 kilometer is nog een uur. Een heel lang uur en zelfs iets langer want ik haal de 4 km per uur niet meer. 3 km nog en het gaat gevoelsmatig steeds langzamer. Ik ga wel finishen en ook binnen de tijd, maar de strijd is nog niet gestreden. 2 km en nu kan ik echt gaan uitkijken naar mijn gloriemoment. Ik ben weer bij de manege en de keienhelling waar ik ruim 34 uur geleden nog ‘de eerste kilometer’ liep. Ik kom in het bos, nog 1 km en ik ben bij de vlonders. Ben ik er al? Nee nog niet, ik moet nog een stukje door. Ik kan zelfs een beetje dribbelen en dan is het nog maar een paar honderd meter. Natuurlijk staat Frank me bij het hek op te wachten en dan ben ik er. Althans, ik moet de weg nog over en mag dan over de rode loper naar het podium voor mijn medaille. Mijn eerste vraag aan Frank. ‘Is het gelukt met de auto?’ Het antwoord is ja, maar net tien minuten geleden. Ik ben opgelucht, kunnen we tenminste zometeen naar het hotel. 

Ik krijg eerst nog wat eten, de laatste restjes van de BBQ, twee dekens en een pijnstiller. Schoenen uit en de schade inspecteren. Ik heb voor het eerst van mijn leven echte trenchfeet en gelukkig ben ik bekend met de aanblik van mijn blaren zodat ik niet gelijk flauwval. De voeten mogen even in een warm badje, omkleden doe ik dan toch in het hotel wel. Ik heb het nu echt koud en wil niet te lang blijven hangen. Frank brengt de spullen naar de auto en rijdt hem naar de ingang waar ik volledig stijf, verkleumd en strompelend naar toe loop. In het hotel kan ik uitkleden, douchen en even een uurtje slapen voordat we met Mike en Diane bij de Burger King eten. Die steak komt morgen wel. Even later sluiten René en Simone ook aan en als alles op is duikt iedereen lekker zijn bed in.

De volgende dag hebben we uitgebreid ontbijt en rijden we terug naar huis waar alle rotzooi weer opgeruimd wordt, vier wassen gedraaid, een paar boodschapjes gedaan en daarna als een baksteen op de bank. Vooral zo min mogelijk bewegen. Ze zullen me morgen wel weer uitlachen op de zaak als ik de trap op strompel. Volgende week is het kerst en hebben we lekker een paar dagen vrij. Een paar dagen om me eens rustig te gaan verdiepen in het volgende avontuur. Welke dat is? Dat hou ik nog even voor me, ik wil eerst zeker weten dat ik het ga doen en dat betekent sowieso eerst herstellen van de Bello. Tot die tijd…

Hele fijne feestdagen en alvast een geweldig nieuw jaar met mooi nieuwe hardloopdoelen!

4 Reacties

  1. Esther

    Geweldig geschreven Saskia .. best wat herkenning maar dat zal iedere BG loper hebben. Op mijn 2de rondje kwam ik je tegen maar je zat teveel in je bubbel maar je liep als een dieseltje.
    Goed herstel en fijne feestdagen voor Frank en jou

    Reageren
    1. Saskia Uit den Bogaard (Auteur bericht)

      Ik weet het, iemand riep mijn naam in het voorbijgaan en twee kilometer later daalde het in dat jij het was…

      Thanx, jij ook op naar de volgende uitdaging!

      Reageren
  2. Bianca

    Ik heb weer genoten van je verhaal. Wat een prestatie zeg.

    Reageren
    1. Saskia Uit den Bogaard (Auteur bericht)

      Dank je wel!

      Reageren

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *