Terwijl ik langzaam naar huis loop voel ik de leegte van binnen groeien. Ik moet me enorm bedwingen om niet om te draaien en terug te gaan en hem weer mee te nemen. Maar dat is natuurlijk absurd. Ze zien me aankomen. Bovendien heb ik weken de tijd gehad om me voor te bereiden om dit moment, dus ik moet nu ook niet zeuren.
Toch is het gek. Op het moment destijds was het allemaal ingewikkeld. In die mate dat ik dacht, ‘ach dat komt wel’. Het is echter zo moeilijk voor te stellen hoe het zal voelen als iets nog ver weg ligt. Wat dat betreft is de menselijke geest briljant in het maskeren van onprettige gevoelens. Dan zie je het gevaar nog niet zo en denk je dat het allemaal wel los zal lopen. En dan, als het moment daar is word je pas écht geconfronteerd met de mogelijke risico’s, en daarbij je angsten.
Angsten die nu onvermijdelijk door mij lichaam gieren. ‘Wat als?’ en ‘Stel je voor dat?’, om vervolgens mijn creatieve brein los te laten op alle mogelijk manieren waarop er iets mis kan gaan. Niet dat ze niet kundig zijn, tenslotte hebben ze een reputatie op te houden. En ze waren heel aardig, hebben alles zorgvuldig genoteerd, zelfs een voorbeeld bijgevoegd. Maar toch, wat als iemand niet zit op te letten? Of haast heeft? Of gister doorgezakt is? Murphy is a bitch.
Ik loop verder naar huis terwijl de meest gruwelijke scenario’s door mijn hoofd schieten. En daarmee een opkomend gevoel van spijt. ‘Had ik maar…’ Maar daar is het nu te laat voor. Ik draai me om en zet twee stappen terug, en opnieuw bedwing ik mezelf. Ik draai weer terug richting huis. Tenslotte zijn het maar een paar dagen, en ik moet gewoon vertrouwen hebben. Vertrouwen dat het goed gaat, maar ook vertrouwen dat mijn wereld niet vergaat mocht er onverhoopt toch iets mis gaan. Ik keek van de week naar een ziekenhuisserie, daar hadden ze de gevleugelde uitspraak: ‘Hoe erg het ook is, niks is erger dan broccoli’. Toch heb ik liever broccoli in dit geval.
Eenmaal thuis schiet mijn blik gelijk naar de lege plek. Een steek schiet door mijn hart. Ik mis hem nu al. Ik voel me niet meer compleet. Alsof iemand mijn haar afgeknipt heeft en ik dan een staartje probeer te maken. Gek dat dat zo snel gaat. Dat je je zo snel kan hechten aan iets. Zuchtend kijk ik naar de kalender. ‘Misschien zaterdag’, hebben ze gezegd. Ik riep nog heel stoer dat het geen haast had. Had ik er nou maar spoed achter gezet. In het ergste geval duurt het een week. Maar ik heb hoop, want vóór mij was ook een dame, die had haast, daar hebben ze ook zaterdag tegen gezegd en het gaat in bulk. Dus is ‘misschien’ wel ‘waarschijnlijk’. Een paar dagen wachten nog. Een paar dagen voordat we weer herenigd worden. Een paar dagen voordat ik hem terug heb. Beter. Mooier. Completer.
Een paar dagen voordat ik mijn New York medaille gegraveerd terug krijg van de juwelier.